Kerkverhalen - Nieuwendijk Sijt

Ga naar de inhoud
Kerkverhalen door Jan Biesheuvel

Jan Biesheuvel is de schrijver van twee boeken over Nieuwendijk: 'Kroniek van een dijkdorp' en ''Van instituut naar Regenboog'. Daarnaast schreef hij verhalen over de historie van de kerk, die gepubliceerd werden in het kerkblad van de Gereformeerde kerk in de rubriek 'Verleden tijd. Begin 2022 kregen wij die verhalen toegestuurd. Wij vinden de verhalen bijzonder genoeg om er een rubriek voor in te ruimen. Zodra alle verhalen op de sijt staan, zullen we daar melding van maken.


1941 - Een toneelspeler kan geen diaken zijn
Uit de 19e eeuw stamt al de gewoonte, dat in november een kandidatenlijst voor te verkiezen ouderlingen en diakenen wordt opgesteld. In december vinden dan de stemmingen plaats en worden de gekozen broeders – zusters kwamen nog niet in aanmerking – in hun ambt bevestigd.
In januari nemen de gekozen mannen plaats op de leunstoelen achter de met groen laken beklede tafel in de kerkenraadskamer. In november 1941 draagt iemand de naam van een broeder voor, die wegens zijn kerkgang en levenswandel een plaats op de kandidatenlijst waardig is. Het voorstel vindt voldoende bijval om hem als diaken voor te dragen en al spoedig wordt de betrokkene hierover ingelicht.

Maar dan komt er een kink in de ambtelijke kabel.
Onze kandidaat-diaken blijkt een ijverig en verdienstelijk lid te zijn van een van onze plaatselijke culturele verenigingen. Die vereniging is juist bezig zich voor te bereiden op een uitvoeringsavond en een aantal leden zijn vol goede moed aan de gang om een toneelstuk in te studeren, dat als prettige afwisseling het publiek in ‘Tavenu’ moet vermaken. Onder de enthousiaste acteurs bevindt zich ook de eventueel te kiezen diaken.
Door een onvervalste tip komt de dominee er achter met welk tijdverdrijf onze broeder zijn avonduren o.m. vult.
Levensgroot rijst dan de vraag op of een toneelspeler, die op de planken verschijnt wel plaats kan nemen in de diakenbank.

Over deze vraag wordt een spoedvergadering van de kerkenraad belegd. Haastig verschijnen de ambtsdragers in de kerkenraadskamer en alleen broeder P.v.d.Zouwen is afwezig, want hij woont wat te ver weg aan de Hankse Buitenkade om tijdig gewaarschuwd te worden.
Lang heeft het beraad niet geduurd. Spoedig is men het er over eens, dat een toneelspeler geen diaken kan zijn.
Enkele dagen later wordt de kandidaat-diaken in de pastorie genodigd om van de dominee het kerkenraadsbesluit te vernemen. Misschien kan hij zijn rol in het toneelstuk nog overdragen aan een medelid van de vereniging. Maar daarvoor is het te laat en nadert de uitvoeringsavond met rasse schreden.
En zo is het gebeurd dat de naam van onze broeder van de kandidatenlijst is afgevoerd voor deze vanaf de kansel werd afgekondigd. Het is ook duidelijk dat de kerkelijke leefregels ruim een halve eeuw geleden nog behoorlijk pittig waren.



1942 - De arbeidsinzet
Met onze korte fragmenten over onze kerk in de tweede wereldoorlog zijn we terechtgekomen in de herfst van 1942. Zware regenbuien trekken over het grijze polderland en de smalle landwegen zijn bijna veranderd in modderpoelen. Het kost de boeren veel moeite om de aardappel- en bietenoogst binnen te halen.
In die sombere herfstmaanden brengt de postbode de brieven rond, waarin jonge Nieuwendijkers worden opgeroepen voor een medische keuring. Als ze worden goedgekeurd, moeten ze hun koffers pakken om af te reizen naar het land van de bezetter. Daar worden ze in verschillende steden te werk gesteld in fabrieken en werkplaatsen.
Door de gedwongen arbeidsinzet, die vele maanden zal omvatten, verblijven een aantal jonge mannen in Duitsland onder vaak moeilijke omstandigheden in grote of kleine werkkampen.
De kerk kan niet veel meer doen dan het verzamelen van de adressen in Duitsland, waar de kerkleden verblijven. Landelijk is een deputaatschap gevormd dat lectuur toezendt aan de mannen en plaatselijk wordt voor steunverlening in de kerk gecollecteerd.
Dan breekt de tijd aan dat opgeroepen en goedgekeurde jongens het wagen om de arbeidsinzet te ontlopen en onderduiken in eigen dorp en omgeving, ook in de Biesbosch.
Er ontstaat een landelijke organisatie van hulp aan onderduikers, die onderduikadressen opspoort en voor distributiebescheiden zorgt. Een gevaarlijk werk in een tijd, waarin de Duitsers hard en meedogenloos optreden tegen hen die verzet bieden tegen hun ijzeren bevelen. Steeds meer mannen, ook die met verlof uit Duitsland thuis komen, duiken onder. Zij lopen het risico om verraden en opgepakt te worden.
Onder hen die zich bezighouden met hulpverlenend werk behoort ook de stoere gestalte van onze hulpprediker, Ds. Wouda. Zonder ophef beweegt hij zich met dit werk door de gemeente, die hij in donkere oorlogstijden een aantal maanden heeft gediend.


1942 - Vervangend jeugdwerk
Op 27 september 1942 begint Ds. Wouda als hulpprediker zijn werk in de gemeente. Het is op zondag en in de morgendienst heet Ds. H. de Bruyn hem hartelijk welkom. ’s Middags horen de massaal opgekomen kerkgangers de 35-jarige medewerker zijn intreepreek houden.
Ds. Wouda komt precies op tijd.
Kort geleden heeft de bezetter het kerkelijk jeugdwerk verboden, maar de Duitsers gaan niet zover, dat zij ook een einde maken aan het pastorale werk van de kerken onder hun jonge leden. En hier kan onze hulpprediker meteen aan de slag. Voor de meisjes en jongens beneden 16 jaar wordt het gemis aan eigen jeugdwerk opgevangen door het catechisatie werk met een half uur te verlengen. Dit gebeurt op het advies van de Generale Synode.
Voor de jeugd boven de 16 jaar worden bijbelkringen opgericht, die door Ds. Wouda worden georganiseerd en geleid.
Aan belangstelling voor het bijbelkringwerk ontbreekt het bepaald niet. Op de kerkenraadsvergadering kan de hulpprediker met blijdschap melden, dat meer dan 140 meisjes en jongens de stampvolle bijbelkringbijeenkomsten bezoeken.
Voor het eerst wordt ook een indrukwekkende jeugddienst belegd en wel op tweede kerstdag 1942. ’s Middags stroomt het kerkgebouw vol om te luisteren naar een boeiende preek van de jonge predikant uit Zuilichem, Ds. G.Ch. Pieffers.
Door de hoge boogramen van het kerkgebouw spiegelt het licht in de kleuren van de kleine glas-in-lood-ruiten.
Zo daalt het kerstlicht neer in een donkere oorlogsmaand, als hoop voor een toekomst van vrede.
Geïnspireerd door die hoop verlaten veel jongeren het kerkgebouw.



1943 - Twist over de cultuurkamer
We bevinden ons nu op de drempel van het jaar 1943 en vangen de geluiden op van vaak heftige discussies tussen de kerkgangers over het al of niet aansluiten bij de door de bezetter in het leven geroepen cultuurkamer.
Alle culturele verenigingen worden namenlijk verplicht zich bij de cultuurkamer aan te sluiten en dienen hun programma’s ter controle aan dit orgaan voor te leggen. Er zijn in onze samenleving nog al wat mensen, die er geen moeite mee hebben om het toetreden tot de cultuurkamer goed te keuren. Als de verenigingen geen aanstootgevende programma’s indienen, krijgen ze met de cultuurkamer niet de minste last. Bovendien moet een vereniging opgeheven worden als men zich niet laat inschrijven bij de kamer en dat vindt men een te zwaar offer. De tegenstanders denken daar heel anders over en vinden dat dit offer gebracht moet worden.
Geen stap moet worden gezet op de weg die de vijand ons volk wil laten bewandelen en alles waar het nationaal – socialisme meekomt, dient resoluut te worden afgewezen. Dus ook de cultuurkamer. Dat standpunt neemt ook de kerkenraad in en nog in januari worden P. Rombout en P. v.d. Zouwen aangewezen om hierover met bepaalde verenigingsbesturen te praten. De beide ouderlingen voeren stevige gesprekken met de voorstanders voor aansluiting bij de cultuurkamer, maar oogsten geen positief resultaat.
Daarna zijn de gesprekken over de cultuurkamer geluwd, want kerk en kerkleden krijgen met andere zorgen te maken.


1943 - Nieuwe ingreep van de bezetter
In de januari-maand van 1943 viert de voortvarende Johannes van der Stelt het feit, dat hij 12½ jaar de zaken van de kerktelefoon voor gereformeerd Nieuwendijk heeft verzorgd. De oorlogsjaren zijn voor dit werk bij hem zwaar gevallen, want de nodige materialen gaan ontbreken om nieuwe aanvragers aan te sluiten en bestaande verbindingen te repareren.
Vooral het gebrek aan koperdraad laat zich duidelijk voelen. Het moment is nu aangebroken dat Johannes van der Stelt zijn werkzaamheden beëindigt en aan anderen overdraagt. Het technisch toezicht komt in handen van Henk Ottevanger en Huib Struik neemt het onderhoud en de reparaties voor zijn rekening. Onderwijzer Cor Heystek ontfermt zich over de financiën van de kerktelefoon.
Helaas heeft het trio maar heel kort voor de ziekentelefoon kunnen zorgen. Na een paar weken begon het gerucht de ronde te doen, dat de Duitsers bezwaren maakten tegen handhaving van de kerktelefoon. Het zou een middel kunnen zijn om voor de bezetter schadelijke berichten te verspreiden. Half maart viel het doek.
Telegrafisch kwam het bericht binnen dat uitzendingen door de kerktelefoon moesten worden beëindigd. Verzet van de landelijke deputaten; hoge overheid, hielpen niet meer – na enkele dagen deelde de PTT schriftelijk mee dat op bevel van de Duitsers de kerktelefoon zal worden afgesloten. Voor veel langdurige zieken en gebrekkige bejaarden is dit niet meer kunnen beluisteren van de kerkdiensten een harde klap geworden. Gelukkig werden de bezoeken aan hen geïntensiveerd door de hulpprediker Ds. S. Wouda, wiens contract met een jaar werd verlengd tot 1 mei 1944.
Hij werd wel gemaand minder bescheiden te zijn met het uitbrengen van rapporten over de door hem gebrachte bezoeken en daarmee de broeders te verblijden !


1943 - Kerkkoor in oorlogstijd
Het initiatief kwam van de 36-jarige hulpprediker Ds. Wouda.
Hij deed op de februari vergadering van de kerkenraad in 1943 het voorstel om een kerkkoor op te richten. Een koor dat afwisseling kon brengen in de somberheid van de oorlogsjaren en de gemeentezang kon ondersteunen en begeleiden.
Het koor zou ook liederen kunnen instuderen, die dan op de kerkelijke feestdagen konden worden gezongen.
Het voorstel van de hulpprediker vindt bijval en een commissie wordt in het leven geroepen om de oprichting van een koor voor te bereiden. Naast organist Peter Rombout en ouderling Cor Heystek wordt deze commissie bemand met de zangliefhebbers Zeger Koekkoek en Joost Lankhaar.
De commissie laat er geen gras over groeien en komt begin april met haar voorstellen op de kerkenraadsvergadering. Het doel van het koor zal worden het instuderen van nieuwe psalmmelodieën en andere geestelijke liederen.
De kerkenraad moet volgens de commissie het koor oprichten voor doop- en belijdende leden van 18 jaar en ouder. Met de algemene leiding zal Ds. Wouda worden belast.
Aan de dirigent die benoemd moet worden, stelt de commissie als eisen dat hij een meelevend kerklid moet zijn, als stuwende kracht zal optreden en kennis dient te bezitten van liturgie en kerkzang. Dan zal hij ook afwijzend moeten staan tegenover de Cultuurkamer, die de vijand in het leven heeft geroepen. Uit de rapportage van de commissie blijkt dat de heren J. de Graaf, S. Kuipers, P. van Rijswijk en G. Verhagen aan dit profiel beantwoorden.
Op 13 april 1943 zijn ca. 100 kerkleden in een samenkomst bijeen om de oprichting van het kerkkoor mee te maken. Velen geven zich op als lid en kiezen massaal Jan de Graaf tot dirigent.
Voortaan komt onder zijn leiding de zingende groep bijeen onder het meelevend oog van Ds. Wouda.
Toen het dorp ruim een jaar later in het frontgebied kwam te liggen en granaatvuur tussen de dijkhuizen losbarstte, moest het kerkkoor de repetities staken.



1943 - Een krachtig geluid
In augustus 1943 wordt door een verloofd paar de kerkelijke inzegening van hun voorgenomen huwelijk aangevraagd.
De aanvraag loopt heel wat moeilijker dan het toekomstige bruidspaar had verwacht. De mannelijke partner behoort namelijk tot het kader van de Nederlandse arbeidsdienst, die in 1941 door de Duitse overheersers in het leven is geroepen voor de jonge Nederlanders. Voor de kerkenraad een duidelijke reden om de inzegening van het huwelijk te weigeren. De toekomstige bruidegom protesteert hier heftig tegen. Hij laat weten dat hij in de arbeidsdienst de jonge recruten alleen maar lichamelijk traint en op geen enkele wijze betrokken is bij het opvoeden van de jeugd in Nationaal Socialistische geest. De kerkenraad blijft in meerderheid echter onvermurwbaar en handhaaft zijn afwijzing.
Het aanstaande bruidspaar vecht echter onvermoeid terug en doet een beroep op de Classis. Daar wordt besloten dat de inzegening moet doorgaan, maar dat aan de afkondiging in de kerk een waarschuwend woord tegen de arbeidsdienst moet worden toegevoegd.
Op de zondagen 19 en 26 september 1943 klinken dan ook in de roerloze stilte van het stampvolle kerkgebouw de volgende woorden:
‘De kerkenraad deelt mede, dat hij bezwaren heeft tegen de arbeidsdienst omdat dit orgaan een opvoedingsinstituut is in nationaal socialistische zin en als zodanig voor ons onaanvaardbaar.
De ouders mogen krachtens hun doopbelofte hun kinderen niet toevertrouwen aan een instituut dat naar de uitgesproken beginselen in onverzoenlijke tegenstelling staat tot het Evangelie van Jezus Christus. Ook onze jonge mensen die reeds zelfstandig hebben te oordelen, hebben zich krachtens hun doop en belijdenis te onthouden van het intreden in een zodanig instituut en alleen voor dwangmaatregelen te wijken.
Om der consciëntie wil is de arbeidsdienst voor ons niet te aanvaarden’.
Voor veel kerkgangers zijn het beklemmende woorden. Zij realiseren zich dat heel wat landgenoten voor minder kritische uitspraken tegen de bezettende macht in concentratiekampen zijn terechtgekomen. Velen zijn trots op de mannen, die daar zitten onder de luifels van de kerkenraadsbanken en de moed hebben om dit duidelijk en krachtig geluid te laten horen.
Na de woorden over de arbeidsdienst wordt de inzegening van het huwelijk bekend gemaakt dat op de laatste dag van september plaats vindt.


Startpagina                 Facebook                Emailen

                
      
Terug naar de inhoud